(Voor andere interessante mosweetjes zie 'weetjes' rechts bij Labels.)
Mossen hebben geen wortel- en vaatstelsel.
Omdat mossen hun voedsel en water niet opnemen via de ondergrond, wortels en geen vaatstelsel hebben voor inwendig transport zoals bij vaatplanten moeten zij op een andere manier aan water en voedsel zien te komen. Mossen zijn aangewezen op voedsel en water uit de atmosfeer. Zij nemen de voedingstoffen en het water rechtstreeks op via hun bladeren. Daarom bestaat het groene fotosynthetiserende deel bij mossen slechts uit één of enkele cellagen en heeft het geen vochtafstotende opperhuid waardoor het vocht gemakkelijk in de bladeren binnenkomt. Het transport van voedingstoffen en water gebeurt uitwendig langs bladeren en stengels maar ook inwendig door uitwisseling doorheen de celwanden(osmose).
De vrije doorgang van het vocht in de mossen verhoogt het risico op uitdroging. Bij extreme droogte gaan mossen zelfs in een schijndode toestand waarbij ze helemaal verschrompelen en weer tot leven komen bij de eerste regenbui. Onderzoek heeft aangetoond dat sommige mossoorten tot 10 jaar in schijndode toestand kunnen overleven.
Topkapselmossen (bladmossen) vertonen verschillende aanpassingen om uitdroging tegen te gaan zoals sterk in één krimpen of de bladeren die in elkaar kronkelen en zich rond de stengel draaien. Andere mossen verschrompelen niet of nauwelijks maar drukken de bladeren stijf tegen de stengel om het verdampend oppervlak te verkleinen. Topkapselmossen van open standplaatsen dragen vaak een lange 'witte' punt of glashaar aan de bladtop. Deze glasharen weerkaatsen het zonlicht en behoeden zo de mosplant voor uitdroging. Een ander manier om uitdroging te beperken is kussenvorming. Door de dichte stand van de mosplanten blijft een kussen inwendig langer vochtig; in groep is de luchtvochtigheid immers hoger dan daarbuiten.
(Bron: Fotogids mossen, Van Dort Klaas, Buter Chris en Horvers Bart, KNNV Uitgeverij, Zeist, 2010.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten